Wanneer een kat een infectie oploopt ontstaat in het lichaam een afweerreactie, waardoor de infectie wordt bestreden. Na genezing zal het dier een bepaalde tijd minder gevoelig zijn voor dezelfde infectie.

Vaccins berusten op dit principe; het dier krijgt een enting met dode of verzwakte virussen of bacteriën. Hierdoor ontstaat er een afweer. Wanneer het dier daarna in contact komt met een “veldinfectie” zal het niet, of minder erg ziek worden. Omdat de afweer niet het eeuwige leven heeft, moet er met regelmatige tussenpozen opnieuw worden gevaccineerd.

Om een goede afweer op te bouwen moet er bij een dier dat nog nooit eerder is gevaccineerd binnen enkele weken een 2e vaccinatie worden gegeven. Uw dier wordt altijd eerst goed nagekeken voordat een vaccinatie wordt gegeven. Mocht uw kat een verzwakte weerstand hebben (omdat hij bijvoorbeeld net ziek is geweest of herstellende is van een operatie), dan is het niet verstandig te vaccineren.

In de praktijk hanteren wij het volgende vaccinatieschema voor katten. Kittens worden twee keer gevaccineerd met 3 tot 4 weken tussentijd. De eerste vaccinatie is tegen niesziekte, de volgende tegen niesziekte en kattenziekte. Daarna krijgen zij jaarlijks een vaccinatie tegen niesziekte en iedere drie jaar ook tegen kattenziekte. Het kan zich voordoen dat het schema wordt aangepast naar de situatie van het dier. Bijvoorbeeld als het dier al wel volwassen is, maar nog nooit geënt is geweest.

Tegen kattenaids (FIV) en feline infectieuze peritonitis (FIP) kan (nog) niet worden geënt.